Doha haalt mondiaal klimaatbeleid nog niet uit de woestijn

De VN klimaatconferentie in Doha zorgde niet voor één ton CO2 minder in de atmosfeer. De landen die het meeste met gevolgen van de klimaatverandering worden geconfronteerd, kregen evenmin zicht op voldoende hulp. Toch is de bijeenkomst niet geheel mislukt. Er zijn enkele klippen genomen. De tweede Kyoto periode gaat van start en er is een gedetailleerd werkprogramma voor de volgende jaren. Connie Hedegaard, EU klimaatcommissaris, besloot: “In Doha gingen we over de brug van het oude naar het nieuwe klimaatregime. We zijn nu op weg naar een akkoord in 2015.” Wil dat akkoord voldoende sterk zijn, dan zal er de komende jaren  spectaculair veel moeten veranderen. 

De overgangstop in Doha bouwde voort op de resultaten van de klimaatbijeenkomst het jaar voordien. In Durban spraken de partijen bij de klimaatconventie af dat in ruil voor het onderhandelen van een globaal instrument tegen 2015 (“Protocol, Legal Instrument or other instrument with legal force”) er een tweede verbintenisperiode onder het Kyoto protocol zou komen. Een nieuw instrument is van belang om zowel de VS als de opkomende landen mee aan boord te krijgen van bindende emissiereducties. Het oude klimaatregime is daar nooit in geslaagd. Een tweede Kyoto periode was de minimumeis van de ontwikkelingslanden: ze vinden dat de ontwikkelde landen het voortouw moeten nemen in de strijd tegen de klimaatverandering.

In Doha kreeg Kyoto 2 definitief vorm. De verbintenisperiode loopt van 2013 tot en met 2020. De emissiereductie doelstellingen zijn (voorlopig) erg zwak: zo gaat Europa slechts voor -20% tegen 2020. De deelnemers, waaronder de EU, Australië en enkele kleinere vervuilers, staan in voor 15% van de mondiale emissies van broeikasgassen. In Doha kreeg ook het werkprogramma vorm voor het nieuwe onderhandelingsspoor, de ADP ( Ad Hoc Working Group on the Durban Platform for Enhanced Action). Binnen de ADP zijn er twee doelstellingen: het optrekken van het ambitieniveau vóór 2020 en het onderhandelen van het nieuwe instrument tegen 2015, dat ingaat na 2020.

Achter dit magere resultaat gaat een tektonische verschuiving in het klimaatregime schuil. Het strikte onderscheid tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen (annex 1 en non-annex 1) en de erbij horende verplichtingen wordt langzaamaan losgelaten. In de plaats komt er een breder spectrum aan verplichtingen en verantwoordelijkheden. Ze moeten vorm moeten krijgen in het instrument dat binnen de ADP wordt onderhandeld. Om dit proces enige kans van slagen te bieden, is het vooral zaak alle ontwikkelde en opkomende landen te bewegen tot meer klimaatambitie. Als de industrielanden de verschuiving aangrijpen om nog minder te doen op het vlak van klimaatfinanciering en emissiereducties, dan zijn de onderhandelingen bij voorbaat gedoemd.

In Doha confronteerden een viertal dossiers de industrielanden met hun engagement: de hete lucht, een ambitiemechanisme voor Kyoto, de aanpak van loss and damage en de klimaatfinanciering. Vooral de hete lucht was een netelig dossier. Rusland, Oekraïne en enkele Oost-Europese lidstaten beschikken over een overschot van emissierechten ten belope van 13 miljard ton CO2eq. Die rechten laten het toe om bijna drie keer de jaarlijkse emissies van de EU in de lucht te pompen. Ze hebben de mogelijkheid om van Kyoto 2 een lege doos te maken. Tijdens de ministeriële onderhandelingen werd eerst hemel en aarde verzet om Polen te bewegen tot een EU compromis over de hete lucht.  In de beslissende uren van de klimaattop stond daarna Rusland nog op de rem. Het tekstvoorstel dat op tafel lag, zou ervoor zorgen dat de miljarden emissierechten zo goed als onbruikbaar zijn tijdens de tweede Kyoto periode. Maar over wat erna met moet gebeuren is nog geen compromis bereikt. Toch bleef Rusland tot bij het afkloppen van de teksten dwars liggen. Het land werd genegeerd door de voorzitter van de conferentie.

Een ambitiemechanisme om de doelstellingen voor broeikasgasreducties te verhogen tijdens de tweede Kyoto periode haalde de teksten. De EU heeft door de crisis haar -20% doelstelling voor 2020 al zo goed als bereikt.  Een aanscherping van de ambitie is dus niet meer dan logisch. Het brengt de inspanning in lijn met de klimaatwetenschap (-25-40% tegen 2020), zou een boost betekenen voor het vlaggenschip van het EU klimaatbeleid (de ETS) en zou het imago van de EU op het internationale toneel oppoetsen. Het ambitiemechanisme dat is goedgekeurd in Doha roept alle Kyoto landen op om voor 2014 hun emissiereductie doelstellingen voor 2020 te herzien. Het taalgebruik vervat opnieuw een compromis. Iedereen “zal” de doelstelling herzien, waarbij partijen hun reductiecijfer “zouden kunnen” aanpassen. Tenslotte is er in Doha ook een nieuw mechanisme in de teksten opgedoken: één voor schade en verlies (loss and damage). De landen die het meest getroffen worden door klimaatgeweld zijn er vragende partij voor, maar vooral de VS stond op de rem, bevreesd dat ze de verzekeraar voor de klimaatschade wereldwijd zouden worden.

Voor de andere hulp, de klimaatfinanciering voor mitigatie en adaptatie, is er in Doha nauwelijks vooruitgang geboekt. De fast start finance periode loopt dit jaar af. Maar op deze bijeenkomst kwam er geen zicht op een opvolger, die voor een groei van de klimaatfinanciering moet zorgen richting de beloofde 100 miljard dollar in 2020. De engagementen van de industrielanden beperkten zich tot enkele Europese lidstaten die nieuwe middelen op tafel legden voor de periode 2013-2015. Alle andere landen waaronder België, maar bijvoorbeeld ook de steenrijke gastheer Qatar, staken hun kop in het zand.

“Het beste wat je van dit multilateraal proces kan verwachten, is dat het de ideale omstandigheden creëert om klimaatambitie op nationaal niveau een zetje te geven.” vertrouwde een Belgisch topdiplomaat me in de marge van de onderhandelingen toe. In de teksten van Doha zitten er opnieuw elementen die de hoop aanwakkeren dat de VN onderhandelingen die rol kunnen spelen. Maar voor concretisering is het nog wachten op wat er gebeurt de volgende drie jaar. In 2013 en 2014 verschijnt het volgende IPCC rapport dat ongetwijfeld politici en publieke opinie gaat alarmeren over de ernst van de klimaatcrisis. In 2014 zal VN secretaris Ban Ki Moon alle wereldleiders bijeen roepen in een poging meer  dynamiek te brengen in de klimaatonderhandelingen.

Op een klimaattop springen de onderhandelaars niet veel verder dan het mandaat dat ze vanuit hun hoofdsteden krijgen. Dat maakt dat het slakkengangetje van de internationale klimaatonderhandelingen steeds weer tot dezelfde vaststelling leidt. Bij centrale spelers zoals de VS, China, India, Rusland, Polen en bij uitbreiding de EU is de balans nog lang niet doorgeslagen in de richting van een koolstofarme economie, ten koste van de fossiele belangen. Eigenlijk zijn er wereldwijd nog maar enkele landen, zoals Duitsland of Denemarken, die hun energiebeleid in lijn hebben gebracht met wat nodig is voor het klimaat. Wil er in 2015 een akkoord gesloten worden dat een opwarming met meer dan 2 graden kan afwenden, dan zal het plots erg snel moeten gaan. De grootschalige ontwikkeling van steenkool en niet conventionele olie bezwaart de vooruitzichten. Als de groei zich verder zet wordt volgens het Internationaal Energie Agentschap (IEA) tegen 2017 steenkool de belangrijkste energiebron en de VS de belangrijkste olieproducent. In enkele jaren tijd moeten energietrends, die gevoed worden door miljardeninvesteringen, gekeerd worden. De beweging, de ondernemingen en politieke vertegenwoordigers die daarvoor moet zorgen, staan in veel landen erg zwak. De volgende klimaatbijeenkomst vindt plaats in Polen, een notoir steenkoolland. Wil er in 2015 een klimaatakkoord komen, dan moet de EU het komende jaar aangrijpen om af te rekenen met de steenkoolbelangen die haar intern klimaatbeleid dwarsbomen. 

Klimaatbeleid