Europese Commissie stimuleert alternatieve brandstoffen

Vorige week publiceerde de Europese Commissie een strategie voor alternatieve brandstoffen. Tegelijk stelde ze een richtlijn voor die aanstuurt op de uitbouw van infrastructuur voor die alternatieve brandstoffen. Als Parlement en Raad de Commissie volgen, komen er tegen 2020 in België 21.000 publieke laadpalen bij. Ook voor gas en waterstof zou er infrastructuur gebouwd worden.

Een belangrijke rem op de groei van voertuigen aangedreven door alternatieve brandstoffen is het ontbreken van infrastructuur om de ‘brandstoffen te tanken’. De voertuigen worden niet aangekocht omdat de infrastructuur ontbreekt, en de infrastructuur wordt niet geplaatst omdat er geen voertuigen worden aangekocht. De Commissie wil daarin verandering brengen door de uitbouw van de nodige infrastructuur aan te sturen. Bovendien moet dit leiden tot een coherente aanpak zodat er geen versplinterd landschap van verschillende soorten oplaad- en tankinfrastructuur ontstaat in Europa. 

De redenen om op alternatieve brandstoffen en aandrijftechnologieën over te schakelen zijn gekend: Europa is afhankelijk van de import van dure, fossiele brandstoffen en de verbranding ervan veroorzaakt milieuproblemen. In de EU is transport de grootste olieslokop. Bovendien komt 85% van die olieproducten van buiten de Unie. Dat maakt dat de EU dagelijks tot 1 miljard euro betaalt aan de olieproducerende landen. Zulke sommen wegen op de betalingsbalans en laten koopkracht wegvloeien. Huishoudens besteden gemiddeld genomen 7% aan brandstoffen voor transport. De uitstoot van de sector transport ten slotte bedroeg in 2009 30% van alle CO2-emissies in de unie. Tegen 2050 wil de EU de broeikasgasemissies van transport met minstens 60%terugbrengen.

In de strategie die de commissie naar voren schuift ligt de nadruk op het afbouwen van de olieafhankelijkheid. Dat zou gebeuren door voertuigen aan te drijven met een mix aan brandstoffen al naargelang het vervoersmiddel en de afgelegde afstand.  De vier ‘brandstoffen’ waarin de commissie gelooft zijn: gas, elektriciteit, waterstof en biobrandstoffen. Vliegtuigen zouden enkel kunnen overschakelen op biobrandstoffen. Maar de meeste andere vervoersmiddelen kunnen zowel door gas, elektriciteit of waterstof aangedreven worden.

Om de afbouw van de olieafhankelijkheid mee mogelijk te maken is het dus belangrijk om de tank en oplaadinfrastructuur uit te bouwen. De EU wil in de eerste plaats dat er heel wat laadpalen komen, dat landen die al infrastructuur voor waterstof hebben die verder uitbouwen en dat het ook voor schepen en vrachtwagens mogelijk wordt om op verschillende plaatsen gas (LNG) te tanken. Concreet wordt voor België de bouw van de volgende infrastructuur voorgesteld: 210.000 oplaadpunten voor elektriciteit waarvan 10% publiek toegankelijk (geschatte kost:  200 miljoen euro), 3 waterstof tankstations (4,8 miljoen), 9 plaatsen in havens om LNG te tanken (135 miljoen), 2 nieuwe tankstations voor LNG voor vrachtwagens (0,8 miljoen) en ten slotte 10 nieuwe tankplaatsen voor CNG (2,5 miljoen). De commissie gelooft dat de investeringen kunnen gebeuren door private spelers.

Voor de milieubeweging is het vooral zaak om het transport aan te drijven met hernieuwbare energie. Dat kan rechtstreeks bijvoorbeeld met hernieuwbare elektriciteit in het spoorvervoer, of door die elektriciteit op te slaan in batterijen of om te zetten in waterstof. Biobrandstoffen en biogas uit reststromen en afval kunnen behoren ook tot de mogelijkheden. In die zin is de uitbouw van de infrastructuur een belangrijke stap om een volledig hernieuwbaar energiesysteem mogelijk te maken.

Biomassa & biobrandstoffen