Lagere inkomens slikken meer luchtvervuiling

Vorige week werd ‘De sociale staat van Vlaanderen’ voorgesteld. Dit tweejaarlijks onderzoek van de studiedienst van de Vlaamse regering zoomt in op een hele reeks sociale thema’s, gaande van onderwijs tot energie-armoede. 

In het hoofdstuk ‘verkeersleefbaarheid’, opgemaakt door het Instituut voor Duurzame Mobiliteit van de Universiteit Gent, wordt dieper ingegaan op de sociale kant van luchtvervuiling door autoverkeer. Gezinnen met de laagste inkomens en het laagste autobezit wonen meer op plaatsen waar luchtverontreiniging en lawaaihinder het grootst zijn: vlakbij drukke autosnelwegen of ringwegen, langs viaducten,….  

Buurten met een hoge verkeersdruk en –hinder trekken door lagere vastgoed- en huurprijzen sociaal zwakkere groepen aan, zodat de hinder in verhouding veel vaker bij die groepen komt te liggen. Omgekeerd nemen sociaal sterkere groepen meer deel aan het (auto)verkeer en dragen zij in hogere mate bij tot de oorzaak van de leefbaarheidsproblematiek.
 
Er zijn heel wat studies die een duidelijk verband aantonen tussen de afstand van de woning tot een drukke (snel)weg en het verhoogde risico op hartproblemen of de luchtwegklachten. Toch bestaan er in Vlaanderen geen richtlijnen ter bescherming van gevoelige functies als scholen of rusthuizen naast drukke autowegen, terwijl buitenlandse voorbeelden aantonen dat specifieke afstandsregels of blootstellingsnormen net aan zwakkere bevolkingsgroepen enige zekerheid bieden. De onderzoekers bevelen daarom aan om inplantingsregels voor gevoelige functies zoals scholen of crèches uit te werken. Op deze manier wordt verzekerd dat zowel bij grote infrastructuurprojecten als bij de inplanting van nieuwe gevoelige functies de effecten van luchtverontreiniging en lawaaihinder ernstig worden genomen.

Luchtkwaliteit