Milieuministers versoepelen normen voor industrie

De Europese milieuministers bereikten op donderdag 25 juni in Luxemburg een akkoord over de Richtlijn voor industriële emissies. Dit is een aanpassing van de bestaande zogenaamde IPPC-richtlijn, die normen vastlegt voor de lucht-, water- en bodemvervuiling die grote bedrijven veroorzaken. Die zijn in Vlaanderen omgezet in de Vlarem-normen. Heel wat lidstaten lopen vertraging op bij het opleggen aan hun bedrijven van de normen. De verbetering van de luchtkwaliteit en de bescherming van de gezondheid van de Europese burger loopt daardoor tegelijk vertraging op. Dus is het nodig om bij te sturen.

De hervorming van de richtlijn was dan ook een bijzonder gevoelige discussie, zeker in deze tijden van economische crisis.

De grootste discussiepunten in de Raad waren de minimumnormen voor uitstoot van NOx, stof en SO2 van grote energiecentrales, en de toegelaten flexibiliteit om af te wijken van de normen.  Het uitstel dat toegestaan wordt, met andere woorden.

De Tsjechische voorzitter stelde vier jaar uitstel voor. Maar dat was nog niet genoeg voor het Verenigd Koninkrijk, daarin gesteund door Polen, Italië, Slovakije en Roemenië. Zij slaagden er uiteindelijk in de deadline op te schuiven tot 2021. Ondanks verzet van landen als Frankrijk, Zweden en Denemarken die wel inspanningen deden om de richtlijn correct en tijdig te implementeren. Het was Nederland dat uiteindelijk overstag ging, en haar oorspronkelijk verzet tegen de afzwakking opgaf en een akkoord mogelijk maakte.

We staan versteld van hoe terughoudend de aanpak van sommige lidstaten onder leiding van het VK en Polen was,” zegt Christian Schaible, van de Europese milieufederatie EEB. “Je zou denken dat milieuministers meer bezorgd zijn over de gezondheid en de milieukwaliteit van hun burgers.” Fabrieken die niet aan de normen voldoen, krijgen nu extra uitstel.

Klimaatbeleid