Nieuwe cijfers over leegstaande bedrijfsgronden

In deze beleidsbabbel kon u al lezen dat er in Vlaanderen 12.000 ha onbebouwde percelen liggen op bedrijventerreinen. Er bleef echter veel onduidelijkheid bestaan over deze cijfers. Hoeveel hectaren hiervan staan effectief te koop? Hoeveel hectaren zijn brownfields die eerst gesaneerd moeten worden? Hoe zit het met de verdeling over de verschillende intercommunales? Welke oppervlakte is er de afgelopen jaren bijgekomen via nieuwe ruimtelijke uitvoeringsplannen? Om dat te weten te komen, stelde Dirk Peeters (Groen!) een bijkomende parlementaire vraag aan minister-president Kris Peeters (CD&V).

In zijn antwoord maakt de minister-president vooreerst en onderscheid tussen de direct bruikbare percelen en de gronden die pas over enkele jaren op de markt kunnen komen. Ongeveer 2.000 ha is onmiddellijk beschikbaar. Daarvan werd 500 ha reeds in optie gegeven aan bedrijven. Het netto aanbod bedraagt dus ongeveer 1.500 ha. Limburg beschikt met meer dan 700 ha over het grootste direct uitgeefbare aanbod, Oost-Vlaanderen met 67 ha het kleinste. Daarnaast is er een aanbod van ongeveer 1.700 ha dat op relatief korte termijn zal ontwikkeld worden en 2.500 ha waar er eerst saneringen of andere ingrepen moeten plaatsvinden. Meer dan 2.300 ha werd in het verleden reeds verkocht, maar wordt vandaag niet gebruikt. Dit alles staat nog los van het aanbod aan bedrijfsgronden in de havens.

Er is dus nog een ruim aanbod aan niet gebruikte bedrijfsgronden. In het kleine en dichtbevolkte Vlaanderen is het nu vooral zaak om die niet gebruikte gronden effectief in te schakelen en op de markt te brengen. Op die manier kan efficiënter omgegaan worden met de schaarse open ruimte in onze sterk versnipperde regio.

De meer gedetailleerde cijfers van de minister-president komen uit de inventaris van het Agentschap Ondernemen. Uit deze inventaris blijkt dat er naast de 2.000 ha direct uitgeefbare gronden, een aanbod bestaat van minstens 6.600 ha dat op korte of langere termijn bruikbaar gemaakt kan worden. Daarvan lopen voor 1.400 ha nieuwe bedrijvenzones de aankoopprocedures door intercommunales. Dit aanbod is vrij gelijkmatig verdeeld over de verschillende provincies. Voor 320 hectaren is de verwering afgerond en moeten de uitrustingswerken, met de aanleg van wegen e.d., opgestart worden.

 

Daarnaast is er een aanbod van 2.500 ha dat pas op langere termijn op de markt zal komen. Een deel hiervan zijn brownfields die gesaneerd moeten worden, een ander deel gaat over percelen waarover er juridische betwistingen lopen. Hoe groot het aandeel brownfields juist is, is niet geweten. Dat blijft een belangrijk hiaat in het cijfermateriaal, dat dringend moet worden ingevuld.

Vervolgens zijn er heel wat bedrijfsgronden die in het verleden reeds verkocht aan bedrijven, maar er nog steeds ongebruikt bijliggen. Het gaat om 2.300 hectaren, ook vrij gelijkmatig verspreid over de verschillende provincies. Ook over dit aanbod blijven heel wat vragen bestaan. Hoeveel van deze gronden zullen de volgende jaren effectief in gebruik genomen worden? En vooral: hoeveel niet, want die kunnen doorgegeven worden aan andere bedrijven. Hoeveel van deze gronden zijn eerder speculatieve eigendom? Probleem is dat overheden of intercommunales weinig greep hebben op dit soort van reservegronden. Vroeger beschikte de overheid over een zgn. wederinkooprecht. Als na verloop van jaren bleek dat deze reservegronden niet benut worden, had de overheid het recht die gronden terug op te kopen en opnieuw te verkopen voor de vestiging van een nieuw bedrijf. Dat wederinkooprecht bestaat niet meer, al kan het wel in individuele akten worden opgenomen. Daarnaast kan de overheid reservegronden onteigenen en opnieuw te koop stellen, maar dat is een zware en weinig populaire ingreep.

In de vorige legislaturen werden daarom meerdere voorstellen ingediend om een heffing op niet-gebruikte reservegronden in te voeren. Die voorstellen gingen uit van het belasten van niet-gebruikte reserves die groter zijn dan één derde van de in gebruik zijnde bedrijfsgronden. Algemeen wordt aanvaard dat één derde van de in gebruik zijnde oppervlakte een normale uitbreidingsbehoefte is voor groeiende bedrijven. In het decreet ruimtelijke ordening werd enkel een sterk afgezwakte versie opgenomen, die eerder een symbolische heffing op niet-gebruikte gronden mogelijk maakt.

Tot slot is er nog een groot aanbod in de havens van Antwerpen, Zeebrugge en Gent. Hoe groot dat aanbod juist is, is niet duidelijk, want ook hierover worden geen cijfers bijgehouden door het Agentschap Ondernemen. Uit de strategische plannen voor de havens blijkt dat er ook hier nog aanzienlijke reserves beschikbaar zijn, globaal minstens 2.500 ha. Die moeten in de eerste plaats uiteraard voorbehouden worden voor havengebonden bedrijven, die gebruik maken van maritiem transport. Een deel daarvan zal echter ook gebruikt worden door ‘gewone’ bedrijven. Zo is bijvoorbeeld het nieuwe bedrijventerrein ‘De nest’ in de Genste kanaalzone, een gemengd bedrijventerrein van 160 ha, gedeeltelijk gericht op kmo’s en regionale bedrijven. Dergelijke zones zitten niet in de cijfers van het Agentschap Ondernemen, wegens de ligging in havengebied. 

En wat helemaal niet in de cijfers aan bod komt, zijn de verdichtingsmogelijkheden op zogenaamd ‘volle’ bedrijvenzones. Vaak kan er op een creatieve manier nog extra ruimte gevonden worden, door niet-gebruikte restruimtes te bebouwen, door hoger te bouwen, of door de ondergrond te benutten. Dit laatste kan bv. voor ondergrondse koelopslag, zoals hier en daar in Nederland gebeurt. Dat heeft als bijkomend voordeel dat bespaard kan worden op de energiefactuur voor koeling.

Een voorbeeld van verdichting is het technologiepark Ardoyen in Zwijnaarde, Gent. Hier kan door een efficiënter gebruik van de bestaande zone ongeveer 200.000 m² aan ruimte voor hoogtechnologische kennisbedrijven worden ontwikkeld op de bestaande zone. Hiervoor werkt het stadsbestuur aan een ruimtelijk uitvoeringsplan. Daardoor wordt het ook overbodig om een volledig nieuw terrein voor kennisindustrie te ontwikkelen, dat men voorziet vlak naast het toekomstige parkbos voor Gent.

Al bij al blijkt er dus een groot aanbod aan bedrijfsgronden te zijn. Zaak is nu vooral om ervoor te zorgen dat die gronden ook effectief op de markt komen. Dat kan door overbodige reservegronden van bedrijven terug in te kopen, meer te investeren in saneringen van verlaten gronden, ontsluitingswegen aan te leggen naar achterliggende percelen die nu niet bereikbaar zijn of creatief na te denken over een intensiever gebruik van bestaande bedrijventerreinen. Op die manier kan efficiënt worden omgesprongen met de schaarse open ruimte in het kleine Vlaanderen. Hopelijk zal de regering ook rekening houden met deze cijfers bij de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Hierin worden immers enkele duizenden hectaren nieuw te ontwikkelen bedrijvenzones voorzien. Als echter  te veel nieuwe bedrijventerreinen worden aangelegd, zal de druk om bestaande of verlaten bedrijfspercelen te herontwikkelen en ruimtelijk te recycleren helemaal wegvallen.

Duurzaam bouwen en wonen