Stadion Club Brugge: en dan nu graag een plan waar iedereen achter staat

Recent schorste de Raad van State het plan van de Vlaamse regering voor de bouw van een nieuw voetbalstadion voor Club Brugge. Dat gebeurde omdat bij de totstandkoming van het plan onvoldoende rekening werd gehouden met het milieueffectenrapport (MER). De plaats die de regering koos – het Charteusegebied langs de Oostkampse Baan – kwam immers als slechtste locatie uit het onderzoek.

 “Toch werd van in het begin het besluitvormingsproces door de Vlaamse regering uitsluitend gestuurd naar een inplanting van het stadion en het “flankerend programma” op de Chartreuse-site en langs de Oostkampse Baan. De regering had onmiddellijk in het besluitvormingsproces de verschillende betrokken locaties met elkaar moeten vergelijken en motiveren waarom ze die site verkoos boven de andere sites met minder ongunstige gevolgen voor het leefmilieu, zodat die keuze en motivering volwaardig in de inspraak- en adviesprocedure konden worden betrokken. Het volstond bijgevolg niet, op het einde van de procedure, een aantal “milderende” maatregelen op te leggen enalsnog een aantal argumenten voor de locatiekeuze te formuleren”, aldus de Raad.

Die argumenten en alternatieven kwamen ook uitgebreid aan bod in de talrijke bezwaarschriften die werden ingediend tegen de inplanting van het nieuwe voetbalstadion. Door de inplanting in het Chartreusegebied, buiten de stad en vlak naast de autosnelweg, zou opnieuw groene ruimte in de stadsrand verdwijnen. Bovendien gaat het om een natuurlijk overstromingsgebied, waardoor omliggende woonzones bij hevige regenval dreigen onder te lopen. De perifere ligging zorgt dan weer voor meer autoverkeer en dreigt de kernstad verder te verzwakken. Er zijn verschillende andere plaatsen die veel beter uit het MER kwamen. Vooreerst de opwaardering van het bestaande Jan Breydelstadion tot 40.000 zitplaatsen. Volgens een onderzoek in opdracht van de Vlaamse Bouwmeester is het perfect mogelijk om het bestaande Jan Breydelstadion op te waarderen en de mobiliteitsstromen op te vangen. Andere locaties met een positieve evaluatie in het MER zijn De Spie en de Blankenbersge Steenweg.

De Vlaamse regering had echter geen oren naar deze argumenten. De andere en betere plaatsen zag de regering nooit voor vol aan. En die doet dat nog steeds niet, ondanks de duidelijke kritiek van de Raad van State. 'Het is niet de bedoeling om onze plannen nu overboord te gooien', zegt Vlaams minister Muyters. 'We bekijken nu wat we moeten doen om aan de opmerkingen van de Raad van State te voldoen. Een andere locatie gaan zoeken is niet de optie van de Vlaamse regering: we blijven Chartreuse verdedigen.'

 

 

Volgens de minister “maakt dit nogmaals duidelijk dat er een vereenvoudiging nodig is in de procedures en de planningen. U en heel het parlement hebben dat voorgesteld met de commissie-Sauwens en Berx. U weet dat wij daar heel hard aan werken. Wij willen tegen het eind van dit jaar een aantal fundamentele wijzigingen voorstellen.”

Eén van de belangrijkste aanbevelingen van beide commissies handelt juist over vroegtijdige inspraak in de besluitvorming en een volwaardig onderzoek van alternatieven in deze vroege fase van de besluitvorming. Daar heeft de regering het nogal eens moeilijk mee, waardoor de regering er keer op keer in slaagt om iedereen tegen zich in het harnas te jagen. Hét voorbeeld bij uitstek is de Oosterweelverbinding. Ook hier stuitten lokale verenigingen en burgers al jaren op de weigering van de overheid om mogelijke alternatieve tracés ten gronde te onderzoeken en onderling te vergelijken op hun milieueffecten. Met de gekende vertraging tot gevolg. Andere, minder mediagenieke voorbeelden, zijn de uitbreiding van de Brusselse ring, de inplanting van nieuwe gevangenissen of het oprichten van windmolens. Steeds opnieuw blijkt dat de beslissing al vast ligt voor de overheid met de plannen naar buiten komt. Het bekijken van andere oplossingen gebeurt dan enkel nog pro forma, om ‘in orde te zijn met de procedures’. Onderzoeken zoals een MER of een kosten-batenanalyse worden vervolgens gestuurd in de richting van de reeds gekozen projecten.

Dat dergelijke projecten vertragen, is dus niet zozeer te wijten aan de procedures van een RUP of een MER, maar wel aan het gebrek aan politieke openheid in de vroege fase van de besluitvorming. De weigering om andere oplossingen dan het eigen voorstel op hun merites te onderzoeken en de krampachtige houding om zich vast te klampen aan politiek “beslist beleid”, zorgt voor veel frustratie, bezwaarschriften en uiteindelijk juridische procedures. Het is een illusie om te denken dat de mondige burger stil zal blijven door procedures te versnellen of de toegang tot de Raad van State te bemoeilijken, zoals in de wandelgangen van kabinetten te horen is. 

Door het verenigingsleven en de bevolking vanaf de start van de politieke besluitvorming te betrekken en hen de kans te geven eigen voorstellen te formuleren, kan gekomen worden tot plannen waar iedereen achter staat. Of zoals de Commissie Berx adviseert: “een resolute keuze voor een breed voortraject en brede verkenningsfase met een vergelijking van alternatieven, effectbeoordeling, participatie en ruimtelijk ontwerp.” Het is in deze fase dat de fundamentele discussie over de kern van het probleem, het nut en de noodzaak van alternatieven moet plaatsvinden. Een volgehouden overleg met stakeholders en maatschappelijke belangengroepen loont, aldus de commissie. Meer nog, “informatie, communicatie, inspraak en participatie zijn de essentie zelf van de overleg- en besluitvormingsprocessen in grote projecten. Investeer daarin als een integraal deel van professioneel project- en procesmanagement.”