Vlaanderen krijgt kans afvalbeleid te verbeteren door nieuwe Europese kaderrichtlijn afvalstoffen

Het Europese Parlement heeft de nieuwe kaderrichtlijn afvalstoffen goedgekeurd. Naar Europese gewoonte leest de kaderrichtlijn als een spiegel van de grote verscheidenheid die tussen de 27 lidstaten bestaat. Wat voor sommige een verre doelstelling lijkt, is voor andere landen sinds lang bereikt. Het is dan ook een weinig kwantitatieve richtlijn is geworden? Er worden eerder grote strategische richtingen aangegeven, die elke lidstaat dan naar goed vermogen dient in te vullen. Aan onze Vlaamse beleidsmakers dus de keuze: de kaderrichtlijn zien als een nieuwe stimulans om beter te doen of – en dat kan ook – als een ideaal excuus om het gevoerde beleid af te zwakken.

In Europees perspectief gaan de grote lijnen van de kaderrichtlijn in de goede richting. Zo wordt de afvalhiërarchie bevestigd met prioriteit voor afvalpreventie, gevolgd door (in die volgorde): hergebruik, recyclage, andere ‘nuttige toepassingen’ zoals verbranding met energierecuperatie en tenslotte verwijdering van afval (storten of verbranding met een laag energierendement). Van die hiërarchie kan slechts uitzonderlijk worden afgeweken. Daartoe dient uit een wetenschappelijk onderbouwde levenscyclusanalyse te blijken dat een alternatieve prioriteit tot een lagere milieu-impact leidt. Deze uitzonderingen zijn echter geen precedenten die dan de ganse afvalhiërarchie op losse schroeven kunnen plaatsen.

 

Deze Europese bevestiging van het levenscyclusdenken rond afval is een hart onder de riem van OVAM die reeds een aantal jaren het concept afvalbeheer tracht te verruimen tot integraal materialenbeheer. Het basisidee hierbij is dat afvalbeheer niet een geïsoleerde activiteit is op het einde van het nuttig leven van een product. Integendeel, afval en product zijn twee zijden van dezelfde munt. Integraal materialenbeheer verbindt beiden en verlegt de nadruk van het reactieve afvalverhaal naar een proactieve kijk op materiaal kringlopen.

De minder goede kant van de kaderrichtlijn is, dat ze veel elementen bevat die voor ruime interpretatie vatbaar zijn. En hier schuilt net de adder onder het Vlaamse gras.

De weinige concrete doelstellingen in de kaderrichtlijn zijn bedoeld voor die lidstaten die nog volop een afvalbeheersinfrastructuur aan het opzetten zijn. De richtlijn bevat voor Vlaanderen dan ook weinig ambitieuze punten. Integendeel, de doelstellingen houden voor Vlaanderen eerder een risico in dan een uitdaging. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de vage definities en doelstellingen in de kaderrichtlijn aangegrepen kunnen worden om de bestaande Vlaamse afvalwetgeving af te zwakken of te omzeilen. Zo wordt bijvoorbeeld de invulling van “wat is een bijproduct” versus “wat is afval” aan de lidstaten overgelaten. Dit wordt voer voor lobbyisten allerhande. Wat voor de ene lidstaat een bijproduct is, kan na export door een buurland dan weer als afval aanzien worden. Gebrek aan duidelijkheid en transparantie leidt per definitie tot dubieuze praktijken met het milieu als verliezer. De uitspraak “the devil is in the detail” is hier duidelijk van toepassing.

Vlaanderen moet vooruit durven kijken, wil het tot de kopgroep van het Europese peloton blijven horen. Bond Beter Leefmilieu verwacht dat de Vlaamse beleidsmakers de voorzichtig ingeslagen weg van integraal materialenbeheer resoluut verder zetten.

Afvalbeleid