Zijn procedures voor infrastructuurwerken te ingewikkeld?

Tegenwoordig is het politiek bon ton om te stellen dat procedures voor grote infrastructuurwerken te ingewikkeld zijn en moeten versoepeld worden. Daarbij wordt nogal snel verwezen naar de vertraging die opgelopen wordt door onder meer milieueffectrapporten, zoals bij de Oosterweelverbinding of bij havenuitbreidingen. Toch hebben die vertragingen vaak weinig te maken met de wettelijke procedures op zich, maar blijkt het veelal de politieke besluitvorming te zijn die de processen vertraagt.

Onlangs bracht de Vlaamse Havencommissie een aanbeveling uit over Vlaamse planprocessen. In die aanbeveling wordt een analyse gemaakt van het strategisch planproces voor de haven van Antwerpen, met een gedetailleerde tijdslijn. Een eerste vaststelling van de Vlaamse havencommissie is dat 'de discontinuïteit in het planproces' geleid heeft tot vertraging. In de voorbereidende fase, die werd getrokken door de provincies, werden de belangengroepen via gemeenschappelijke fora en werkgroepen actief betrokken bij de besluitvorming. Dat zorgde voor een intensief en dynamisch proces, wat in juni 2005 resulteerde in een tussentijds strategisch plan. Op dat moment trok de Vlaamse overheid het procesmanagement naar zich toe, waarna de stakeholders nog maar sporadisch inspraakrecht kregen. Bovendien werd de draagvlakvorming en de dynamiek die bereikt werd tussen de stakeholders, niét bekrachtigd in politieke besluiten van de Vlaamse regering.

De Vlaamse regering heeft zich nooit formeel achter het tussentijds strategisch plan willen scharen. Ondertussen ging een periode van twee jaar voorbij vooraleer het procesverloop, met de opstart van het MER, terug op gang kwam. Naar aanleiding hiervan hebben sommige stakeholders gezocht naar andere middelen om het procesverloop te beïnvloeden, bijvoorbeeld via bilaterale contacten, aldus de VHC. Hierdoor verloor het planproces heel wat van haar oorspronkelijke dynamiek en werd ingeboet op het ontstane draagvlak.

 

De vaststellingen van de VHC lopen grotendeels gelijk met de evaluatie van BBL: de voorbereiding van het strategisch plan, onder auspiciën van de gouverneurs van Oost-Vlaanderen en Antwerpen, verliep vlot en in een open sfeer. We hadden vanuit BBL echt de indruk dat de haven open stond voor overleg met andere belangengroepen (milieu, natuur, landbouw, lokale besturen,…) en er bereidheid bestond om in overleg te zoeken naar duurzame mogelijkheden voor havenontwikkeling.

Er werd na veelvuldig overleg met de verschillende belangengroepen gekomen tot enkele in- en uitbreidingsscenario’s voor de haven, die werden vertaald in een ontwerp strategisch plan. Het is maar pas daarna, op het moment dat de Vlaamse regering de zaak naar zich toetrok, dat het mis is beginnen lopen. Plots was er geen sprake meer van een open planproces, de stuurgroep werd amper nog bij mekaar geroepen en als de stuurgroep al samenkwam, was het éénrichtingsverkeer. Aan een grote groep van minstens 50 deelnemers werden bevindingen en besluiten meegedeeld, debat hierover bleek niet meer mogelijk. Een groot verschil met het intense overleg in allerlei werkgroepen in de voorbereidende fase.

In een tweede deel van het advies van de VHC wordt de MER-regelgeving onder de loep genomen. Vooreerst stelt de VHC dat het onderscheid tussen plan- en project-MER te onduidelijk is. Hierdoor komen te gedetailleerde element aan bod in de plan-MER (zoals bijvoorbeeld individuele woonpercelen) waardoor de hoofdvraag van de verdeling van (milieu)ruimte tussen de verschillende functies, ondergesneeuwd raakt.

Verder stelt de VHC een tendens vast om een plan-MER te beladen met allerlei elementen die er niet in thuishoren, zoals bijvoorbeeld economische afwegingen. Het plan-MER wordt op die manier een erg complex document dat haast de functie van de beleidsafweging overneemt. Dit neigt naar oneigenlijk gebruik van het instrument plan-MER en kan mee de lange doorlooptijd verklaren, aldus de VHC. De VHC pleit er dan ook voor om MER’s te beperken tot instrumenten waarvoor ze bedoeld zijn, namelijk het inschatten van potentiële milieueffecten van een plan.

Ook met deze conclusie is BBL het volmondig eens. In het plan-MER voor de haven werd een zogenaamde multi-criteria-analyse opgenomen. Daarin werden – wars van enige wetenschappelijke methode – ‘gewichten’ toegekend aan de verschillende milieu- en economische criteria. Dit ‘wegen’ leidde er toe dat het me est milieuvriendelijke alternatief (de ‘inbreidingsvariante’) er het slechts uitkwam, niet op basis van de eigenlijke milieu-effecten – want daarop scoren de inbreidingsvarianten beter – maar wel op basis van een bedenkelijke gewichtentoekenning in de multi-criteria-analyse.

Al bij al een zeer interessant advies dus van de Vlaamse Havencommissie, dat hopelijk ook politiek weerklank vindt…